Reisverhaal «Ho Chi Minh City: straatverkopers en luxeboetieks»
Honderd dagen rijst (2013-2014)
|
Vietnam
|
3 Reacties
16 Februari 2014
-
Laatste Aanpassing 17 Februari 2014
De koloniale gebouwen, brede boulevards met
luxueuze boetieks, een koffiebar op elke straathoek. In Ho Chi Minh City waan je je
vaak in een westerse stad. Je doet hier ook eerder aan museumhoppen dan aan
tempelspotten. Als duizend brommers kris kras door elkaar voorbijrazen,
straatverkopers gehurkt hun koopwaren uitstallen en ze de hele dag door
luidruchtig noedelsoep slurpen, ben je in een flits terug in het oosten.
“Madam”, hoor ik, “motortaxi?” Ik haal mijn
vriendelijkste ‘no, thank you’ boven. Madam, miss, madam… de lokroepen gonzen
en mijn afwimpelen wordt elke minuut kordater. Ik bedank al van zodra ze mij
nog maar aankijken. Ik wandel, dus ik ben. Een armoezaaier. Ik tel niet mee in
het verkeer.
Een museum kost minder dan een toiletbezoek. Je
betaalt 10000 à 15000 dong, zo’n 30 à 50 eurocent. En je kan er nog een
toiletstop bijmaken. Ik start met het Museum voor Schone Kunsten voor ik me
confronteer met het oorlogsverleden. Maar ook in de kunstwerken is het
Vietnamese gevecht tegen de bezetters alomtegenwoordig. Je wandelt door een
koloniaal huis dat met zijn vele kamers en hallen de kunstwerken op zijde of in
lakwerk eer aan doet. In het Historisch Museum vallen de boeddha’s uit
verschillende perioden en streken in de smaak. Ik woon er ook een water puppet show bij. Hilarisch. De
traditionele houten poppen scheren en gekscheren over het water. In het tafereel
Vossenjacht is de vos de boer te snel af en heeft een eendje te pakken. In de
Vissenvangst slaagt de boer erin drie vissen te vangen.
De foto’s in het Museum van de Oorlogsmisdaden
tegen Vietnam bevestigen mijn afschuw voor oorlog en in het bijzonder chemische
wapens. Ik denk aan Syrië. De mens leert niet. Dodelijke taferelen zijn één
ding. Mensen met de doodsangst in hun ogen zijn nog aangrijpender. En de
gevolgen op lange termijn. Een reeks foto’s met doodgeboren foetussen en
misvormde kinderen. Dit bezoek moet, maar je gemoed wordt er niet beter van.
Om mijn hoofd leeg te maken wandel ik naar een
aantal pagodes. Mijn timemanagement laat te wensen over: gesloten op de middag
(van 11u tot 14u). Ook het Museum van de Zuid-Vietnamese Vrouw houdt een lange
siësta. Vooraleer ik de tocht naar de rand van de stad aanzet, check ik mijn
reisgids. De Pagode van de Jadekeizer is open. Bevreemdend. De taoïstische
goden zijn eerder poppenkastfiguren. Maar dan griezelige. Ze hebben niet de
gestroomlijnde aantrekkelijkheid van een Boeddha. Integendeel. Toch staan
boeddhistische symbolen vredig naast de taoïstische. Uiteindelijk willen ze van
beide hetzelfde bekomen: good luck, good
fortune, long life.
Dan richt ik mij op het kolonialisme en kapitalisme
van de stad. De belangrijkste gebouwen zoals het stadhuis, de Notre
Damekathedraal (of beter: groot uitgevallen kerk), de stadsschouwburg, het
postgebouw liggen allemaal langs de Duong Dong Khoi, een lommerrijke avenue. Je
flaneert er tussen majestueuze hotels, luxekledingzaken en dure souvenirwinkels.
Hotel Majestic, één van de oudste koloniale gebouwen, komt uit op de Saigon.
Niet het bier, wel de rivier.
In de wijk Cholon bezoek ik nog een drietal
pagodes. Drukbezocht. De wierookstokjes branden, er worden allerlei spreuken
uitgesproken, papieren worden verbrand… Andere gebruiken dan ik gewoon ben. De
tempels zijn wel mooi, toch ben ik er rapper op uitgekeken. Het zal dan toch de
torso van boeddha zijn, die het hem doet. Ik beken.
Ho Chi Minh City, op zich een mooie stad. Mooier dan Bangkok. Maar ik voel de liefde niet.