Reisverhaal «Primitief...primitiefst»
Little Tibet 2014
|
Indië
|
5 Reacties
21 Juli 2014
-
Laatste Aanpassing 21 Juli 2014
Het echte Ladakh vind je in de dorpen, lees ik in mijn reisgids. Al vinden wij dat het stadje Leh ook authenticiteit uitstraalt en je er ook de immer vriendelijke Ladakhi ontmoet. Natuurlijk willen we het echte Ladakh niet uit de weg gaan, al moeten we daar wel heel wat voor trotseren.
In Hemis Schukpachen, een idyllisch dorp ten westen van Leh, zoekt onze chauffeur naarstig naar een overnachtingsplaats. Waar we juist moesten terechtkomen, weten we niet. Wel blijkt dat het hele dorp leeg is, niemand van het guesthouses is present. Ze zijn naar de Kalachakra. Religie voor commercie. Uiteindelijk loopt hij ons enthousiast voor, langs een modderig pad bezaaid met koeiendrollen, tot aan een homestay. Het is een typisch huis. Witgekalkte muren, houten ramen met ornamenten, een groentetuintje voor de deur. Onze kamer ligt op de eerste verdieping. Ik steek als eerste mijn hoofd binnen.
“Gelukkig is dit maar voor één nacht”, zeg ik tegen Isa. Intussen inspecteren we het beddengoed en zetten we ons neer op de harde plank dat hier ook wel een bed genoemd wordt.
“We waren gisteren beter af met onze matras op de grond”, antwoordt Isa. In Dha-Hanu sliepen we naar onze normen al iets primitiever. Maar in vergelijking met dit oord, pure luxe. En dan hebben we het toilet nog niet gezien. De meisjes leggen ons uit dat het toilet aan de andere kant van het gangetje is. De badkamer is beneden, in een apart huisje buiten. Vol goede moed steek ik het deurtje van het toilet open. Ik zie wat ik nog nooit gezien heb. Een kamer van twee op twee meter, op de grond een halve meter grind, een schop tegen de muur, en in het midden een gat met een deksel op. Ik wil niet, maar ik moet. Dringend. Verstand op nul en plassen. Het buitentoilet is van hetzelfde kaliber; de badkamer ernaast is een hokje met een kraantje en een afvoerputje.
Niet alleen het primitieve, ook het gebrek aan entertainment, is lastig. We maken wel een klein wandelingetje in het dorp, maar daarna zitten we gevangen op onze kamer, op onze harde plank. Ik ontdek bedwantsen en op de muren kruipen ook beestjes die ik liever niet in mijn bed wil. En ik moet alweer plassen.
Een paar dagen later rijden we zuidelijk, naar het Tsomoriri meer, op meer dan 200 kilometer van Leh, en op een hoogte van 4520 meter. Met een gemiddelde snelheid van 30 km/u doe je daar wel een tijdje over. We komen dan ook pas tegen 19u aan. Jimmy, onze chauffeur, brengt ons naar het Crane Guesthouse. Een man troont ons mee naar de kamer, in een nabijgelegen gebouwtje. We volgen hem mee door een pikdonkere gang de trap op. Een weeë geur slaat in onze neus. Daar staan we dan. In een verduisterd kamertje, van twee bij twee, gure muren, onfris beddengoed… En dat allemaal omdat we niet in een tent kunnen slapen omdat het hier te koud is. Het mannetje komt de trap op met een plateau met twee glazen thee. Wij staan al met ons gerief terug de gang op.
“We kunnen niet blijven”, stamelen we verlegen. We beseffen natuurlijk dat de mensen hier zo leven, maar wij hoeven dit toch niet aan te kunnen. Hij lijkt het te begrijpen en neemt ons mee naar een naburig guesthouse. Opnieuw door een donkere inkom, geur inbegrepen, de trap op. De kamer is beter. Dat was natuurlijk niet moeilijk. Het lukt niet. We keren terug naar buiten.
We overleggen met Jimmy. Dan toch in een tent misschien? Hij neemt ons mee. Als de uitbater van de camping site het tentzeil openslaat, zucht ik van opluchting. Een ruime tent, met twee bedden, vers linnen en vooral ook dekens. Er is sanitair in een apart hokje, een westers toilet. We bibberen ons wel in slaap. De besneeuwde bergtoppen liggen nauwelijks op een boogscheut van ons.
De uitmuntende berglandschappen troosten ons. Al kan ik het niet laten om tijdens de rit langs afgelegen oorden mij af te vragen waar we vannacht gaan belanden. De laatste halte is Rumsteg, een boerengat eerste klasse. Ik durf niet naar Isa kijken. Dit belooft niet veel goeds. Jimmy haalt de enveloppe boven waar de naam van het guesthouse opstaat. Hij vindt het niet, ook de dorpsbewoners kunnen hem niet verder helpen. We zijn tachtig kilometer van Leh…
“Let’s go to Leh”, zeggen Isa en ik bijna synchroon. Een beetje lacherig, maar eigenlijk doodserieus. Jimmy trekt eerst zijn schouders op en waggelt dan met zijn hoofd. Knikken kennen ze hier niet, maar wij begrijpen dat hij instemt met ons geniaal plan. Moeten we naar Skywalker Travel bellen? Moeten we checken of er nog een kamer vrij is in onze tweede thuis Deskit Villa? Ach ja, we gaan op goed geluk. Jimmy drukt de gaspedaal stevig in.